Artikelen

Artsen in de Tropen. Opereren uit een handboek. Oneworld

 

De klassieke Nederlandse tropenarts, ofwel Arts Internationale Gezondheidszorg en Tropengeneeskunde lijkt langzaam te verdwijnen. In de tropen zijn er inmiddels goed opgeleide lokale artsen. Toch willen er nog steeds artsen die kant op. Zij moeten in de buidel tasten. De opleiding is de enige ongefinancierde medische specialisatie in Nederland. Bovendien zendt Nederland zelf sinds enkele jaren geen artsen meer uit. Zonde? Sommigen vinden van wel.

Er is volgens hen nog steeds behoefte aan medische specialisten, liefst met tropenervaring. Bovendien is kennis van tropische geneeskunde ook in ons land geen overbodige luxe, vinden ze, met toenemende migratie, verre vakanties en daarmee ook de verspreiding van tropische ziekten. En ook als er een mondiale gezondheidscrisis uitbreekt zoals de Ebola-epidemie vorig jaar zijn artsen met tropische ervaring zeer gewenst.

Fia Rijneke, René Vreuls en Michele van Vugt zijn ervaren rotten. Hun huizen ademen de sfeer van de tropen. Michèle Vugt van heeft een bananenboom in de serre, bij René Vreuls staan Afrikaanse beelden en de familie De Vries-Rijneke serveert de koffie op een Tanzaniaans dienblad. Hoewel zowel Fia als René inmiddels gepensioneerd is en Michele een drukke baan heeft in het AMC, blijven ze alledrie actief in hun oude vak.

‘We zagen de eerste aids-gevallen

Fia Rijneke (65)
Huisarts. Werkte samen met haar man Erik de Vries in Tanzania en Kenia.

Mijn man en ik gingen uit idealisme, geïnspireerd door de boeken van Albert Schweitzer. In het disctrictziekenhuis in Rubya, Tanzania, bedienden we een populatie van 150.000 mensen. Samen met een ander Nederlands artsenpaar runden we het ziekenhuis. Met onze stethoscoop, handen en ogen kwamen we heel ver. Voor operaties die we niet kenden, raadpleegden we het boek Surgical operations.

Op een gegeven moment kregen we patiënten met koorts, diarree, gewichtsverlies en kortademigheid. We wisten niet wat het was. Meestal ging het beter als we TBC-medicatie gaven, maar deze patiënten stierven. Eenmaal terug in Nederland werd hiv/aids bekender en realiseerden we ons dat we de eerste gevallen van aids hadden behandeld.

Na vier jaar in Rubya begonnn we een huisartsenpraktijk in Nederland. Toch bleef Afrika trekken. Vanwege de kinderen en de praktijk kozen we voor korte missies, die we beurtelings vervulden.  Zo werkten we in een vluchtelingenkamp voor Hutu’s in Tanzania ten tijde van de genocide in Rwanda.

In 2002 waren alle kinderen het huis uit. We gingen terug naar onze oude stek: het ziekenhuis in Rubya. Daar werkten we nog twee jaar. Sindsdien werken er alleen Tanzaniaanse artsen, maar we gaan nog elk jaar.”

‘In het begin schrok ik me kapot’

René Vreuls (65) kinderarts. Werkte in Tanzania, Lesotho en Rwanda.

“In Lesotho was ik de enige kinderarts op een bevolking van 1,5 miljoen inwoners. Dagelijks zag ik vijftig kinderen. Hier in Nederland twaalf. Als er dan een baby binnenkomt met een beetje reflux, durven wij hier eigenlijk niet te zeggen:  ‘Mevrouw, dit gaat vanzelf weer over’. Die neiging heb je wel als je in de tropen hebt gewerkt.

Ik begon in 1978 in Sumve, Tanzania. ‘The condition of the patiënt has changed’, zei een zuster op mijn eerste ronde. Of ik meekwam naar de mazelenafdeling. Daar lagen drie of vier dode kinderen. Ik schrok me kapot. Thuis bij mijn vrouw barstte ik in huilen uit en dacht: ‘Wat ben ik een idioot dat ik dit wil’. Maar je raakt eraan gewend.

Veel patiënten kwamen te laat omdat ze de zorgkosten zelf moesten betalen of ver van het ziekenhuis woonden. Eenmaal aangekomen moesten ze soms nog uren wachten en overleden er wel eens mensen.

Inmiddels is er veel veranderd. Het welvaartsniveau is bijna overal verbeterd en lokale artsen kunnen het zelf. Medisch specialisten zijn nog wel nodig. Al denkt niet iedereen daar hetzelfde over. Vorig jaar was ik aan de slag in Tanzania. Mijn zoon kwam langs en zei: ‘Papa, die westerse artsen hier, dat moet echt stoppen.’”

De kliniek was van bamboe’

Michèle van Vugt (47). Epidemioloog, internist-infectioloog AMC. Werkte in Latijns-Amerika, Azië en Afrika.

“Als kind raakte ik besmet met het tropenvirus. Ik ben geboren in Teheran en woonde met mijn ouders en zusjes in Mali en Tsjaad.
Eenmaal volwassen wilde ik de kwaliteit van zorg in ontwikkelingslanden verbeteren. Na mijn artsexamen vertrokken mijn vriend (nu man) en ik in 1995 naar een vluchtelingenkamp op de grens van Thailand en Myanmar. De kliniek was gemaakt van bamboe, had geen intensive care-afdeling en alleen basale diagnostiek was mogelijk. Soms kwam een patiënt met hersenmalaria in coma binnen. Als je zo’n patiënt behandelt en hij wordt wakker, dan is dat een bijzonder moment. Naast het werk in het ziekenhuis deed ik promotieonderzoek naar een anti-malariamiddel (Riamet®). Dat middel wordt nu, vijftien jaar later, nog steeds wereldwijd toegepast.

Het niveau van lokale artsen is verbeterd, maar op het platteland ontbreken vaak nog steeds hulpmiddelen om diagnoses te stellen, zoals labtesten, röntgen- en echoapparaten. Dat heeft zowel over- als onderbehandeling tot gevolg. Dat blijft een aandachtspunt voor de komende jaren.

Ik ben internist in het AMC, geef onderwijs en doe onderzoek, onder andere naar het uitroeien van malaria. Daarin werken artsen, antropologen, enthomologen (muggenspecialisten) en economen samen met de lokale gemeenschappen. Juist een multi-disciplinaire aanpak, waarin we van elkaar kunnen leren, is heel belangrijk om ziekten echt te stoppen.”

Geef een reactie